Wie ik ook ontmoet, ik krijg altijd dezelfde vraag te horen. Afgelopen week was het weer zover. Ik ben net over de dam van een groot stuwmeer gefietst en neem plaats aan een van de picknicktafels naast het meer. Ik zie de mensen aan de volgende tafel al nieuwsgierig naar me kijken en ik weet zeker dat een van hen me zal aanspreken. En ja hoor, nadat ik mijn broodje op heb raken we in gesprek. Ik krijg van de vrouw met het rode hoedje de vraag te horen.
‘Ben je niet eenzaam op fietsreis?’
‘Nee hoor’, hoor ik mezelf zeggen, ‘ik ontmoet heel veel mensen.’ Daarna volgt een opsomming van de mensen die ik die week heb ontmoet.
Ik voel dat het groepje, ondanks mijn vrolijke toon, zijn bedenkingen heeft bij mijn antwoord. En op dat moment besef ik dat mijn antwoord op deze vraag niet klopt. Ik denk terug aan het moment tijdens mijn eerste fietstocht dat ik alleen in mijn kleine tent lig en knallende onweer uit de bergen hoor komen. Het is donker en ik durf niet meer op mijn mobiel te kijken. Bang dat de bliksem inslaat in het apparaat. Ik voel me eenzaam.
Het groepje en ik zijn inmiddels overgegaan op een ander onderwerp. De vrouw met het hoedje heeft nog meer vragen, maar ik kan mijn aandacht niet goed bij het gesprek houden. Mijn gedachten dwalen af naar de vraag over de eenzaamheid. De volgende nieuwsgierigen zal ik een antwoord geven dat dichter bij de waarheid ligt.
‘Meestal ben ik niet eenzaam. Soms ben ik wel eenzaam.’
Terwijl het gesprek ten einde komt, pak ik mijn fiets die naast de picknicktafel geparkeerd staat. Ik stap op en zwaai nog een laatste keer naar het groepje met de vrouw met het rode hoedje. Zouden zij ook eenzaam zijn?